Publicaties

Voor een cap kregen hockeyers vroeger daadwerkelijk een pet

Marco van Nugteren - 10 april 2020 - Hockey.nl

Weinigen weten hoe de term ‘cap’, synoniem voor interland en tevens het Engelse woord voor pet, in onze hockeywoordenschat verzeild is geraakt. Verzamelaar Nico Leeftink van de serie Hockeymuseum weet het wel. Sterker nog, hij heeft er thuis een aantal van, van die petten.

Om te snappen waar het woord cap vandaan komt, volgt nu eerst een geschiedenislesje. Als je vroeger, aan het einde van de negentiende eeuw, in Engeland voor een vertegenwoordigend team uitkwam, of het nou je land, je provincie of je school was, dan kreeg je een pet. Niet alleen als aandenken, maar vooral ook om op te zetten. Zoals je nu de bal naar iemand met hetzelfde shirt speelt, zo speelde je toen de bal naar iemand met dezelfde kleur pet op zijn hoofd. Wedstrijdshirts bestonden nog niet.

Door allerlei markten en advertentiewebsites af te struinen, is het Leeftink in de loop der jaren gelukt een aantal van die petten uit Engeland te bemachtigen. Je ziet ze hieronder op de foto. Petten van het nationale elftal zijn dit niet, wel van provincie- en van schoolteams.

De caps, afkomstig uit Engeland, uit de verzameling van Nico Leeftink.

In België krijgen voetballers nog altijd een traditionele zwarte cap, maar dan alleen bij hun honderdste interland

‘Als je bijvoorbeeld drie jaar voor dezelfde school speelde, stonden al die jaartallen ook op je pet. Dat is op de foto duidelijk te zien aan de bovenste paarse pet van het Loughborough College’, zegt Leeftink. ‘Op de klep daarvan is in het groot het jaartal 1920-1921 geborduurd. Daaronder is later, wat kleiner, 1921-1922 aan toegevoegd en daarna nog kleiner 1922-1923. Ze zijn toch ook typisch Engels, die petten, met zo’n kwast eraan.’

Sinds mei 1886 krijgt iedere Engelse voetbalinternational wanneer hij een wedstrijd in het nationale team heeft gespeeld, een pet. Een cap dus. Eén van witte zijde met een rode roos erop geborduurd. Nog altijd houdt die traditie stand. Ondanks dat het gebruik van de caps in Nederland niet is overgenomen, is in ons taalgebruik het ‘aantal caps’ wel synoniem geworden aan het aantal gespeelde interlands. Ook in België krijgen voetballers nog altijd een traditionele zwarte cap, maar dan alleen bij hun honderdste interland.

Tot halverwege de jaren zestig kreeg iedere hockeyer van Oranje bij een interland wel een ander aandenken, een badge. Op speciale toernooien, zoals de Olympische Spelen, werd als bewijs van deelname ook een speciale badge uitgereikt.

Een aantal jaar geleden schonk voormalig hockeyer en hdm-icoon Frans Fiolet, 47-voudig international en gestopt in 1965, zijn bij elkaar gehockeyde badges aan Leeftink. ‘Dankzij zijn moeder heb ik nu al zijn 47 badges. Iedere international kreeg voor een interland een badge op zijn shirt; die mocht je er na de wedstrijd af halen als je dat wilde. Niet iedereen deed dat, maar Frans wel. Dat moest van zijn moeder. Zij stopte die badges in zijn plakboek. Er zijn dus spelers die met dezelfde badge bleven spelen, maar Frans kreeg dus voor iedere wedstrijd een nieuwe.’

De badges van oud-hockeyer Frans Fiolet, de meesten gekregen bij een interland. In het midden onder meer de badges van de Olympische Spelen, maar ook die van hdm en van de Batavieren.

Zaalinternationals ontvingen bij hun debuut een stropdas: de dakjesdas

Richting het einde van de jaren zestig werden de badges in Nederland vervangen. Vanaf dat moment kreeg een debuterend hockeyinternational bij zijn eerste wedstrijd een stropdas. Dit gold ook voor zaalinternationals. ‘Toepasselijk werd de stropdas daar de dakjesdas genoemd.’

Bij het Nederlands voetbalelftal krijgt een debuterend international geen badge, cap of stropdas, maar een haasje. Dit is een metalen speldje waarop een haas staat afgebeeld. ‘Het verhaal gaat dat bij de Olympische Spelen van 1924 in Parijs het dochtertje van de ambassade-secretaris aan keeper Gejus van der Meulen een pluchen konijn gaf. Gejus hing het konijn als mascotte in zijn goal en Nederland won met maar liefst 6-0 van Roemenië, waarna het konijn tot juni 1929 de mascotte bleef van het Nederlands elftal. In deze periode werd ook begonnen met het uitdelen van het haasje aan de debuterende spelers. Dit verwees naar de taak van de debutanten om het mascotte konijn het veld op te dragen, zodat de ervaren internationals dit niet hoefden te doen. De debutanten waren dus het haasje.’

Tot op de dag van vandaag krijgen Nederlandse hockeyinternationals een aandenken na hun debuut. Bij de vrouwen is dit een speldje, bij de mannen een vaantje met daarop de handtekeningen van alle spelers. Na een jubileuminterland (50-100-200 etc) ontvangen zij een ander attribuut, zoals een klein sieraad of een wedstrijdshirt met daarop het rugnummer van de behaalde interland.